-
1 in het zwart (gekleed) zijn
in het zwart (gekleed) zijn -
2 zwart
zwart1〈 het〉♦voorbeelden:(met) zwart spelen • jouer avec les noirsin het zwart (gekleed) zijn • être en noirin het zwart • en noir————————zwart2♦voorbeelden:een zwarte dag • un jour noireen zwarte koffie • un café noir sans sucrezwarte lonen • salaires payés au noireen zwarte lucht • un ciel noirde zwarte markt • le marché noirzwarte prijzen • prix au noiralles zwart inzien • broyer du noiriemand, iets zwart maken • noircir qn., qc. 〈 ook figuurlijk〉men schildert hem zwarter af dan hij is • on le fait plus méchant qu'il n'esthet zag er zwart van de mensen • c'était noir de mondeliegen dat men zwart ziet • mentir comme un arracheur de dentsiets zwart op wit hebben • avoir qc. noir sur blanciemand zwart aankijken • jeter un regard noir à qn. -
3 het
het11 [onzijdig naamwoord] it♦voorbeelden:1 ik denk/hoop het • I think/hope sohet ging allemaal goed • it all/things went wellwie is het? ben jij het? ja, ik ben het • who is it? is that you? yes, it's mezij was het die … • it was she who …ik weet het • I knowals jij het zegt • if you say sohet zijn Engelsen • they're Englishhet kind heeft honger, geef het een boterham • the child is hungry, give him/her a sandwichhet waren moeilijke dagen • they were hard timesII 〈 onbepaald voornaamwoord〉1 [loos onderwerp/lijdend voorwerp] it2 [geslachtsgemeenschap] it♦voorbeelden:hoe gaat het? het gaat • how are you? I'm all right/O.K.wat geeft het, wat zou het • what does it matter, who caresmorgen is het zaterdag • tomorrow is Saturdayhet regent • it's raininghet zij zo • so be it————————het2〈 lidwoord〉1 [bepalend onzijdig lidwoord] the♦voorbeelden:1 dat kost drie gulden het kilo • that costs three guilders a/per kiloin het zwart gekleed • dressed in blackhet roken • smokingzij was er het eerst • she was there first -
4 in Schwarz gehen
in Schwarz gehen————————in Schwarz gehen -
5 Schwarz
〈o.; Schwarz(es)〉♦voorbeelden:1 aus Schwarz Weiß machen • zwart wit maken, kwaad (willen) goedpraten -
6 tragen
tragenI 〈overgankelijk & onovergankelijk werkwoord〉2 drijven, jagen♦voorbeelden:das Eis trägt noch nicht • het ijs houdt nog niet, is nog niet sterk genoeg〈 figuurlijk〉 die tragende Idee • de basisidee, de fundamentele idee, gedachtegetragene Kleider • gebruikte, tweedehands klerenschwarze Kleidung, Schwarz tragen • in het zwart zijn, (gekleed) gaanein tragendes Tier • een drachtig dier〈 figuurlijk〉 schwer an einer Sache tragen • onder iets zwaar, veel te lijden hebbenetwas (immer, ständig) bei sich tragen • iets (altijd) bij zich hebbenZinsen tragen • rente opleveren♦voorbeelden:1 seine tragende Stimme • zijn ver dragende, krachtige stem♦voorbeelden: -
7 noir
noir1 [nwaar]〈m.〉2 (het) donker ⇒ (het) duister, duisternis♦voorbeelden:3 noir de fumée • roet, zwartselbroyer du noir • somber gestemd zijnvoir tout en noir • alles donker inzienmettre dans le noir • in de roos schietenun (petit) noir • een kopje zwarte koffie————————noir2 [nwaar]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m., v.〉3 donker ⇒ duister, somber6 boosaardig ⇒ snood, grimmig7 macaber ⇒ griezelig, duivels8 clandestien ⇒ verboden, zwart♦voorbeelden:un(e) Noir(e) • neger(in), zwarte1. m1) (het) zwart2) (het) donker, duister3) zwartsel4) droefheid5) zwarte markt2. Noir/Noirem/fneger/-in, zwarte3. adj1) zwart2) vuil3) donker4) zwartgallig5) grimmig6) griezelig7) verboden, zwart -
8 black
adj. zwart, zwarte; vies--------n. zwart; neger--------v. zwart maken; koopwaar in beslag nemenblack1[ blæk] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 zwart2 zwart ⇒ zwartsel, zwarte kleur/verfstof; roetzwart5 zwart(e) schaakstuk/damsteen♦voorbeelden:dressed in black • in het zwartbe in the black • uit de rode cijfers zijn————————black2〈bijvoeglijk naamwoord; blackness〉2 zwart ⇒ vuil, besmeurd3 zwart ⇒ (zeer) slecht, somber; nors, onvriendelijk; kwaad, verstoord; snood♦voorbeelden:black art/magic • zwarte kunstbe in someone's black book(s) • bij iemand slecht aangeschreven staanblack box • zwarte doos, black boxblack bread • zwart brood, grof roggebroodlike the Black Hole of Calcutta • benauwd, om te stikkenblack market • zwarte marktblack markete(e)r • zwarthandelaarblack nightshade • zwarte nachtschade(as) black as pitch • zo zwart als roet, pikzwartblack spot • zwarte plek, rampenplek 〈 waar veel ongevallen gebeuren〉black tea • thee zonder melkblack vulture • monniksgierblack humour • zwarte humorgive someone a black look • iemand nors aankijkenin a black mood • in een sombere stemming〈 informeel〉 look as black as thunder • er kwaad/grimmig uitzienhe is not so black as he is painted • hij is niet zo slecht als algemeen beweerd wordtBlack Friar • predikheer, dominicaanblack ice • ijzelblack lead • potlood, grafiet; zwartselblack money • zwart geldBlack Muslim(s) • Zwarte moslim(s)Black Panther(s) • Zwarte Panter(s)black velvet • mengsel van stout en champagne————————black3〈 werkwoord〉♦voorbeelden:→ black out black out/ -
9 gaan
1 [zich verplaatsen] go ⇒ move3 [zich begeven] go4 [+ onbepaalde wijs] [beginnen te] go, be going to5 [in beweging zijn, functioneren] go ⇒ run6 [losraken] come7 [plaatshebben] go ⇒ be, run9 [begrepen zijn in] go ⇒ fit11 [+ over] [tot onderwerp hebben] be (about)♦voorbeelden:een uur gaans • an hour's walk〈 figuurlijk〉 hoe gaat dat liedje ook weer? • how does that song go (again)?hé, waar ga jij naar toe? • where are you going?; 〈 achterdochtig〉 where do you think you're going?het gaat niet zo best/slecht met de patiënt • the patient isn't doing so well/so badlyhoe laat gaat de trein? • what time does the train go?ze zien hem liever gaan dan komen • they're glad to see the back of himik moet (nu) gaan • I must go/be going/off (now)ik ga ervandoor • I'm going/offdie twee gaan uit elkaar • those two are breaking upvan tafel gaan • leave the tableik ga! • I'm going!; 〈 informeel〉 I'm off!ga nu maar • off you go nowaan de kant gaan • move aside〈 figuurlijk〉 er gaat niets boven … • nothing beats …zijn gezin gaat bij hem boven alles • his family comes first (with him)zaken gaan voor het meisje • business before pleasure4 hij wil medicijnen gaan doen • he wants to do/study medicinegaan kijken • go and (have a) lookgaan liggen/staan/zitten • lie down, stand up, sit downgaan slapen • go (off) to bedga er maar eens aan staan • it's no picnic, it's not the easiest thing in the worldze gaan trouwen • they're getting marriediets gaan waarderen • come to appreciate somethinggaan wandelen/zwemmen • go for a walk/swim, go walking/swimmingaan het werk gaan • set to work〈 ironisch〉 ik ga (me) daar een beetje in de rij staan • I am (definitely) not going to join that queueals alles goed gaat • if all goes welldat kon toch nooit goed gaan • that was bound to go wronghoe is het gegaan? • how was it? how did it/things go?nou, dat ging zo • well, it was like thisalles gaat naar wens • everything's as it should beals het even gaat • if at all possibledat gaat zomaar niet • you can't just do thatik heb het al zo vaak geprobeerd, maar het gaat niet • I've tried it so often, but it won't workzo gaat het niet langer • things can't go on like thiser gaan 5 volwassenen in • it'll take 5 adultser gaat een liter in die fles • that bottle will take a litreer gaan zes glazen uit een fles • you can get six glasses out of a bottlezij gaat over de typekamer • she's in charge of the typing-pool11 waar gaat die film over? • what's that film about?zijn verhaal gaat er wel in bij de stakers • his speech went down (well) with the strikersdit type gaat eruit • this model's on the way outopzij gaan • give way to, make way for, go to one sidevoor niemand opzij gaan • make way for no man, yield/give way to no one〈 zoek raken〉 verloren gaan • get/be lostvreemd gaan • be unfaithfulvrijuit gaan • get offdaar gaan we weer • (t)here we go againin het zwart gekleed gaan • be dressed in blackhet gaat allemaal langs haar heen • it all goes (right) over her headmet iemand gaan • go out with someonewe hebben nog twee uur te gaan • we've got two hours to gozich te buiten gaan aan • overindulge inom kort te gaan • to cut a long story shortII 〈 onpersoonlijk werkwoord〉1 [gesteld zijn] be ⇒ go2 [geschieden] be ⇒ go, happen3 [+ om] [te doen zijn] be (about)♦voorbeelden:hoe gaat het (met u)? • how are you?, how are things with you?hoe gaat het op het werk? • how's (your) work (going)?, how are things (going) at work?het gaat hem niet slecht • he's not doing badlyje weet hoe dat gaat • you know how it is/things are/it goeszo gaat het nu altijd • it's always like thatzo gaat dat in het leven • that's lifedaar gaat het juist om • that's the whole pointhet gaat hem er alleen om dat … • all (that) he's concerned about is that …het gaat erom of … • the point is whether …het gaat om het principe • it's the principle that mattershet gaat om je baan • your job is at stakehet gaat hier om een nieuw type • we're talking about a new type -
10 gaan
4 [begrepen zijn in] entrer (dans)5 [+ over][tot onderwerp hebben] traiter (de)♦voorbeelden:laten we naar de kamer hiernaast gaan • passons à côtégaan liggen • se coucherhet gaat regenen • il va pleuvoirgaan slapen • aller dormirgaan staan • se mettre deboutgaan zitten • s'asseoirertussenuit gaan • changer d'airervantussen gaan • filer〈 figuurlijk〉 er gaat niets boven … • rien ne vaut …deze weg gaat door het bos • ce chemin traverse le boisin de oppositie gaan • passer à l'oppositionin de handel gaan • se lancer dans le commercein de politiek gaan • se lancer dans la politiquedeze weg gaat naar de stad • cette route conduit à la villezijn blik over iets laten gaan • laisser courir son regard sur qc.zijn gedachten over iets laten gaan • réfléchir sur qc.hoe laat gaat de trein? • à quelle heure le train part-il?zullen we gaan? • on y va?daar gaat ie dan • c'est parti, mon kikizij gaan uit elkaar • ils vont se séparerdat boek ging voor ƒ 20,- • ce livre partit pour 20 florinser gaan zes glazen uit een fles • une bouteille contient six verreswaar gaat dat boek over? • de quoi parle ce livre?of dat zal gaan weet ik niet • je ne sais pas si ce sera possiblelijdt hij veel pijn? dat gaat • souffre-t-il beaucoup? ça vaeraan gaan • y passerde zaken gaan goed • les affaires marchent biendat gaat zomaar niet • cela ne se passe pas comme çahet werk gaat slecht • le travail avance maldat gaat vanzelf • cela va tout seulin het zwart gekleed gaan • être en noirmet iemand gaan • être le petit ami, la petite amie de qn.daar gaat het om • tout est làzij gaat over de typekamer • elle est la responsable des dactyloshij gaat voor rijk door • il passe pour richezich te buiten gaan aan • s'adonner àom kort te gaan • brefdaar ga je! • à la tienne!→ link=bel belII 〈 onpersoonlijk werkwoord〉1 [gesteld zijn; geschieden] aller3 [+ om][als doel hebben] s'agir♦voorbeelden:hoe gaat het (met u)? • comment ça va?het gaat nogal • ça va comme ci comme çahet gaat slecht met de zaken • les affaires vont malzo gaat het nu altijd • c'est toujours la même chosehet gaat • ça va -
11 gehen
gehenI 〈onovergankelijk werkwoord; sein〉5 komen, reiken♦voorbeelden:1 jemanden gehen lassen • 〈 (a) informeel〉iemand met rust laten, iemand laten (doen); (b) iemand loslatensich gehen lassen • zich laten gaanschlafen, schwimmen gehen • gaan slapen, zwemmenso gut es (eben) geht • zo goed en zo kwaad als het gaatmir ist es ebenso, genauso gegangen • (a) mij is het ook zo vergaan; (b) op mij is het ook zo overgekomen〈 informeel〉 wie gehts, wie stehts? • hoe staat het leven?an die Arbeit gehen • aan het werk gaanauf die Jagd gehen • op jacht gaandavon gehen fünf aufs, auf ein Kilo • daar gaan er vijf van in een kiloaus dem Haus gehen • het huis uit gaandas ging gegen seine Überzeugung • dat ging tegen zijn overtuiging inin die Stadt gehen • naar de stad gaan, de stad ingaanich ging in mich • ik keerde in mezelfin die Schule gehen • naar school gaanin Schwarz gehen • in het zwart (gekleed) gaansie geht ins zehnte Jahr • ze gaat haar tiende jaar inins Kino gehen • naar de bioscoop gaanmit der Zeit gehen • met zijn tijd meegaannach dem Äußeren gehen • op het uiterlijk afgaanwenn es nach mir ginge • als het aan mij lagmir geht nichts über ein Bier • er gaat mij niets boven een pilsjedas geht über meine Kräfte • dat gaat mijn krachten te bovenvon jemandem gehen • bij iemand weggaanich gehe zu meinem Onkel • ik ga naar mijn oomzur Schule gehen • naar school gaanam Stock gehen • met een stok lopener geht auf die 50 • hij loopt naar de 50in die hunderte, Hunderte gehen • in de honderden lopenin die tausende, Tausende gehen • in de duizenden lopenüber die Straße gehen • de straat, weg overstekenvor jemandem gehen • voor iemand (uit) lopen4 das Fenster geht auf die Straße, nach der Straße • het raam ziet uit op de straat, weg5 das Wasser ging ihm bis an die Knie, bis zu den Knien • het water kwam, reikte tot aan zijn knieën6 wer ist an meine Bücher gegangen? • wie heeft er aan mijn boeken gezeten?es ging nicht alles nach ihm • hij kreeg niet in alles zijn zinvor sich gehen • gebeuren, (in zijn werk) gaanwie jemand geht und steht • zoals iemand er (net) bij loopt, zomaar, spontaanII 〈overgankelijk werkwoord; sein〉♦voorbeelden:1 ich bin diesen Weg schon oft gegangen • ik heb deze weg al vaak gedaan, gelopen♦voorbeelden: -
12 steken
1 [algemeen] piquer2 [verwonden] blesser (avec un objet pointu)3 [grieven] blesser4 [opbergen; bevestigen] mettre♦voorbeelden:haar ogen steken van de slaap • elle a les yeux lourds de sommeilde zon steekt • le soleil piquehij had de agent een mes in de rug gestoken • il avait planté un couteau dans le dos de l'agentiemand overhoop steken • poignarder qn.hij stak zich met een speld in de vinger • il s'est piqué le doigt avec une épingleeen ring aan zijn vinger steken • mettre une bagueeen stok in de grond steken • enfoncer un bâton dans le soleen bril in de koker steken • ranger des lunettes dans leur étuizich in het zwart steken • s'habiller en noiriets in elkaar steken • monter qc.1 [vastzitten] être coincé2 [ergens zijn] se trouver3 [doorborend kijken] lancer des regards méchants♦voorbeelden:1 ergens in blijven steken • être coincé qp.ergens blijven steken • rester en panne qp.het mes stak in de boom • le couteau était planté dans l'arbredaar steekt iets achter • il y a qc. là-dessousuit de toren stak een vlag • il y avait un drapeau sur la tour→ link=nauw nauw -
13 gekleed
1 [zijn kleren aan hebbend] dressed3 [de voorgeschreven kleding dragend] dressed for the occasion♦voorbeelden:hij is slecht/slordig gekleed • he is badly dressed/a ragbagin het zwart gekleed • dressed in black -
14 geld
♦voorbeelden:1 je geld of je leven! • la bourse ou la vie!baar geld • espècescontant geld • (argent) liquidein contant geld • en espècesgemunt geld • numérairemet gepast geld betalen • faire l'appointgrof geld verdienen • gagner grosgroot geld • billetskinderen betalen half geld • les enfants paient demi-tarifklein geld • monnaiepapieren geld • papier-monnaievals geld • fausse monnaiehet volle geld • (le) plein tarifvuil geld • argent gagné malhonnêtementzwart geld • argent noirzijn geld erdoor jagen • brûler la chandelle par les deux boutsergens (veel) geld tegenaan gooien • investir (des sommes folles) dans qc.het geld groeit mij niet op de rug • je ne suis pas Crésushet geld voor het grijpen hebben • rouler sur l'orgeen geld hebben • être sans le souzijn geld erbij inschieten • en être pour son argent〈 figuurlijk〉 iemand geld uit de zak kloppen • soutirer de l'argent à qn.zijn geld er uit krijgen • rentrer dans son argentgeld laten rollen • faire valser l'argentgeld door de vingers laten slippen • ne pas regarder à la dépenseveel geld opleveren • rapporter grosgeld slaan • battre monnaiesmijten met geld • jeter l'argent par les fenêtresgeld in iets steken • placer son argent en, dans qc.er geld op moeten toeleggen • en être de sa pochegeld wisselen • faire de la monnaiebovenop zijn geld zitten • être près de ses souszwemmen in het geld • rouler sur l'orniet goed? geld terug • remboursement garanti en cas de non-satisfactiondik in het geld zitten • être cousu d'ormet zijn geld geen raad weten • ne savoir que faire de son argentom geld vragen • demander de l'argentom geld verlegen zijn • être à court d'argentiets te gelde maken • faire argent de qc.van zijn geld leven • vivre de ses rentesvoor geld • pour de l'argentvoor geen geld ter wereld • pour rien au mondevoor geen geld • à aucun prixtwee voor hetzelfde geld • deux pour le prix d'ungeld als water verdienen 〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 geld als slijk verdienen • faire beaucoup d'argentdat brengt geld in 't laatje • ça fait des soushet geld niet over de balk gooien • ne pas jeter l'argent pas les fenêtres -
15 geld
♦voorbeelden:1 je geld of je leven • your money or your life!baar geld • (hard) cashgroot geld • notes, Abillshet grote geld • (the) big money, Amegabucksklein geld • (small) changepapieren/gemunt geld • paper money, notes, Abills; 〈 gemunt〉 coin(s), specievals geld • counterfeit (money)in/met vreemd geld betalen • pay in foreign currencyzwart geld • undisclosed income, money received under the counterbulken van/zwemmen in het geld • be loaded, be rolling in money/itgeld drukken • print moneyhet geld laten rollen • spend money freelygeld moet rollen • you must keep money movingsmijten met geld • 〈 figuurlijk〉 throw one's money about/aroundgeld in iets steken • put money into somethinggeld wisselen • change moneyde waarde is niet in geld uit te drukken • you can't put a price on itwaar voor zijn geld krijgen • get value for moneygeld als water verdienen • earn big money/a packet〈 spreekwoord〉 het geld dat stom is, maakt recht wat krom is • a golden handshake is better than ten witnesses2 een smak/hoop/berg geld • bags/stacks of moneyhet is weggegooid geld! • that's a (sheer) waste of moneyiemand geld afpersen • extort money from someonegeld hebben • be well-offgeen geld hebben • be brokezij heeft geld van zichzelf • she has money of her owngelden misbruiken • misappropriate/misapply fundsdat zal zijn geld wel opbrengen • that will pay (for itself)iemand die veel geld uitgeeft • a big spendergoed in zijn geld zitten • be well offmet zijn geld geen raad weten • have money to burnmensen met geld • moneyed peoplezonder geld zitten • be out of pocket, be brokekinderen betalen half geld • children half-priceik zal het geld er gauw weer uit hebben • it will soon pay for itselfniet goed? geld terug • money refunded/back if not satisfactory, money-back guaranteehet is echt niet duur voor dat geld • its a good buyvoor geen geld ter wereld • not for love or money(dat is) geen geld! • that's a bargain! -
16 side
adj. zijdelings; op zij; tweederangs; bijkomstig--------n. zijde; kant; partij; zijde (i. wiskunde)--------v. een kant kiezen; stenen, ondersteunen; kiezen voor-side1[ sajd] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 〈 benaming voor〉 zij(de) ⇒ (zij)kant, flank, helling 〈 van berg〉; oever 〈 van rivier〉; richting; aspect, trek 〈 van karakter〉; partij; afstammingslijn♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 on the fat/high/safe/small side • aan de vette/hoge/veilige/kleine kantchange sides • overlopenstudy all sides of something • alle aspecten van iets bestuderentake sides with someone • partij voor iemand kiezenlook at all sides of the question • het probleem van alle kanten bekijkenat/by my side • naast mijby the side of • naast, vergeleken metthey came from all sides • ze kwamen uit alle richtingenon the north side of • aan de noordkant vanthe Lord is on our side • de Heer is met onswhose side is he on, anyway? • aan wiens kant staat hij eigenlijk?look on the bright side of life • het leven van de zonzijde zienthe other side • de tegenpartij, de vijandthe other side of the coin • de keerzijde van de medaillelaugh on the other side of one's face/mouth • lachen als een boer die kiespijn heefton this side of the grave • in levenbrush to one side • in de wind slaanput on/to one side, set on one side • terzijde leggen; sparen, reserverenon the side 〈 voornamelijk Amerikaans-Engels〉 • als bijverdienste; 〈 Brits-Engels〉 zwart; in het geniepgin and coke on the side • gin met colaon his side • van zijn kant(on) this side (of) Christmas • vóór Kerstmis→ better better/, right right/, rough rough/, seamy seamy/, shady shady/, sunny sunny/, wrong wrong/————————side21 zij-♦voorbeelden:————————side3〈 werkwoord〉1 〈+against/with〉partij kiezen (tegen/voor) -
17 zien
1 [niet blind zijn] voir2 [kijken] regarder3 [er uitzien] avoir l'air (de)4 [+ op][uitzicht geven] donner (sur)♦voorbeelden:scheel zien • loucherslecht zien • avoir la vue faiblemet één oog zien • ne voir que d'un oeilhet ziet zwart van de mensen • c'est noir de mondezo te zien gaat het nog niet zo best • ça n'a pas l'air d'aller mieuxII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [algemeen] voir♦voorbeelden:ik zie hem liever gaan dan komen • moins je le vois, mieux je me porte〈 figuurlijk〉 iemand niet kunnen zien • ne pas pouvoir souffrir qn.iets laten zien • montrer qc.zich ergens laten zien • se montrerdat moet ik nog zien • c'est à voiriets wel eens willen zien • vouloir voir qc.ik zie die baan zitten • j'ai envie de ce jobik zie haar zitten • elle est bienik zie het niet zitten om dat te doen • ça ne me dit rien de faire çahet niet meer zien zitten • 〈 radeloos zijn〉 ne plus savoir à quoi s'en tenir; 〈 geen oplossing zien〉 ne plus savoir comment s'en sortirdan zul je eens wat zien • tu vas voirwe zullen zien • on verrawe zullen zien wat we gaan doen • nous verrons ce que nous feronsdat zie ik niet • 〈 daar ben ik het niet mee eens〉 je vois les choses autrement; 〈 dat begrijp ik niet〉 je (ne) vois pas〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 iemand graag zien • aimer qn.zo zie je maar weer! • et voilà!tot ziens • au revoiriets voor zich zien • s'imaginer qc.ik zie het al voor me • je le vois déjàwaar ziet u me voor aan? • pour qui me prenez-vous?bij het zien van hem • à sa vuezie je, ziet u • vois-tu, voyez-vousmij niet gezien • à d'autresik zie mij al • je m'y vois déjàer vanaf zien • s'abstenir de qc.het voor gezien houden • tenir qc. pour vugraag zien dat … • aimer que …zie het maar klaar te spelen! • tâche donc d'y parvenir! -
18 branden
1 [algemeen] brûler2 [m.b.t. lamp] être allumé3 [m.b.t. lichaamsdelen] piquer♦voorbeelden:brandende hitte • chaleur brûlantemijn hoofd brandt • j'ai la tête brûlanteeen brandend huis • une maison en flammesde kachel brandt lekker • le poêle brûle bienbrandende liefde • amour ardenteen brandende sigaar • un cigare qui se consumeeen brandend vraagstuk • une question brûlantede zon brandt • le soleil tape (dur)brandend heet • brûlanthij is brandend nieuwsgierig • il est d'une curiosité dévorantehet vuur brandend houden • entretenir le feucognac brandt in de keel • le cognac brûle la gorgehet geld brandt in zijn zak • l'argent lui brûle les doigtsde vraag brandde mij op de lippen • la question me brûlait la langueik brand van (de) dorst • je meurs de soifbranden van ongeduld • brûler d'impatienceII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [algemeen] brûler2 [koffie, cacao, tabak] torréfier3 [alcohol] distiller4 [vastleggen] graver (dans)5 [door vuur bezeren] se brûler♦voorbeelden:1 een gat in een kleed branden • faire un trou dans un tapis (avec une cigarette, etc.)gebrande pinda's • cacahuètes grilléeswierook branden • brûler de l'encenshet brood is zwart gebrand • le pain est carbonisézich aan de kachel branden • se brûler au poêlezich aan brandnetels branden • se piquer aux orties -
19 geheel
geheel1〈 het〉♦voorbeelden:het geheel is groter dan elk van zijn delen • le tout est plus grand que la partieéén geheel vormen met • faire un tout avecde bevolking in zijn geheel • la population dans sa totalitétwee maatschappijen tot één geheel samenvoegen • fondre deux sociétés en une seulein het geheel niet • pas du toutover het geheel genomen • dans son ensemble————————geheel21 〈 bijvoeglijk naamwoord〉 entier 〈v.: entière〉⇒ tout 〈+ lidwoord + zelfstandig naamwoord enkelvoud〉 〈 bijwoord〉 tout à fait⇒ entièrement♦voorbeelden:de gehele stad • toute la villeeen gehele week • toute une semaineik voel mij een geheel ander mens • je me sens tout autreeen plan geheel opgeven • renoncer définitivement à un projetzijn vermogen geheel verkwisten • gaspiller toute sa fortunegeheel anders • complètement différentgeheel of gedeeltelijk • en tout ou en partieniet geheel • pas tout à faitgeheel niet • pas du touthij was geheel in 't zwart • il était tout en noirgeheel en al • complètement -
20 gat
6 [meervoud] [ogen] 〈zie voorbeelden 6〉8 [geldwezen] deficit♦voorbeelden:een gat dichten • stop a hole/gapeen gat maken in • make a hole in (something)〈 figuurlijk〉 een gat in de dag slapen • sleep far into the day/oversleep for hours〈 figuurlijk〉 een gat in de markt ontdekken • discover a gap/hole in the marketergens geen gat meer in zien • not see any way ahead/out, be up against a brick walleen gat in je kies • a hole/cavity in your tooth〈 vulgair〉 iemand z'n gat likken • lick someone's arse/ Aass, suck up to someoneiemand (steeds) achter zijn luie gat moeten zitten • (have to) breathe down someone's neck, keep on at someoneop z'n (luie) gat zitten • sit (back) on one's ass〈 figuurlijk〉 dat ligt op zijn gat • that's on its last legs, that's had it6 iets in de gaten hebben • realize/be aware of somethingiemand/iets in de gaten houden • keep an eye on someone/somethingniets in de gaten hebben • be quite unaware of anythingiets in de gaten krijgen • realize/become aware of something; 〈 informeel〉 Awise up (to)hij kreeg in de gaten dat … • he realized that …in de gaten lopen • attract (too much) attentioner is een gat van enige tonnen • there is a deficit of several hundred thousand¶ 〈 sport〉 er vielen steeds meer gaten in de verdediging • there were more and more gaps in the defence
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Dutch grammar — series Dutch grammar Dutch verbs Dutch conjugation t kofschip T rules Dutch nouns Dutch declension Gender in Dutch grammar Dutch orthography Dutch dictionary IJ Dutch phonology … Wikipedia
Flemish people — Infobox Ethnic group group=Flemings (Vlamingen) caption= poptime=6,550,000 (2006 estimate) region1=flag|Belgium pop1=6,230,000 ref1= cite web title=Structuur van de bevolking België / Brussels Hoofdstedelijk Gewest / Vlaams Gewest / Waals Gewest… … Wikipedia
Jan Jacobszoon Hinlopen — Infobox Person name = Jan Jacobszoon Hinlopen image size = 300px caption = Jan J. Hinlopen in 1666, with his new wife Lucia Wijbrants. Painting by Bartholomeus van der Helst, now in a private collection birth date = Amsterdam, 1626 death date =… … Wikipedia
Gabriel Metsu — Pour les articles homonymes, voir Metsu. Gabriël Metsu … Wikipédia en Français
Teufel — (s. ⇨ Teixel). 1. A mol muess ma m Teuffel uff de Wedel treta. – Birlinger, 1036. 2. All, wat de Düwel nich lesen kann (will), dat sleit he vörbi (oder: sleit he äwer). – Frommann, II, 389, 123; Eichwald, 346; Goldschmidt, 57; Kern, 1430. 3. Als… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Gerard Walschap — Jacob Lodewijk Gerard, Baron Walschap (Londerzeel St. Jozef, 9 July, 1898 Antwerp, 25 October, 1989), was a Belgian writer.He went to highschool at the Klein seminarie in Hoogstraten, and later in Asse. His Flemish awareness was in these days… … Wikipedia
Hand — 1. Alle Händ voll to dohne, seggt de ol Zahlmann1, on heft man êne. (Insterburg.) – Frischbier2, 1469. 1) Der Name eines Feldwächters in Insterburg. 2. Alten Händen hilft kein Nagelschminken. – Laus. Magazin, XXX, 251. Russisch Altmann V, 85. 3.… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Marga Scheide — Birth name Margareth Scheide Born February 15, 1954 (1954 02 15) (age 57); Amsterdam, Netherlands Origin Netherlands Genres … Wikipedia
Maurits Dekker — Maurits Dekker, vollständig Maurits Rudolph Joël Dekker (* 16. Juli 1896 in Amsterdam; † 7. Oktober 1962 ebenda), war ein niederländischer Schriftsteller jüdischer Herkunft, der vor allem sozialkritische Romane und Dramen schrieb. Auch im Ausland … Deutsch Wikipedia
Gott — 1. Ach du grosser Gott, was lässt du für kleine Kartoffeln wachsen! – Frischbier2, 1334. 2. Ach Gott, ach Gott, seggt Leidig s Lott, all Jahr e Kind on kein Mann! (Insterburg.) – Frischbier2, 1335. 3. Ach, du lieber Gott, gib unserm Herrn ein n… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Marga Scheide — Pour les articles homonymes, voir Marga. Marga Scheide Nom Margareth Scheide Naissance 15 février 1954 Pays d’origine Pays Bas … Wikipédia en Français